Elisa en de ezel

Hoog in de bergen staat een oud en verwaarloosd boerderijtje dat wordt bewoond door een jong gezin. Het oudste meisje Elisa doet wat ze kan om haar papa en jongere broertjes en zusjes te helpen. In de oude vervallen stal staat een ezel waar Elisa dol op is en waar ze goed voor probeert te zorgen. Dat is nog niet zo eenvoudig omdat papa met heel weinig inkomen moet rondkomen, maar papa doet wat hij kan om de kinderen dagelijks te voeden. Na het overlijden van mama staat hij er alleen voor en hulp van de overige bewoners die op de berg wonen, is nauwelijks sprake. Niet omdat ze niet willen helpen, maar gewoonweg om dezelfde reden als bij hen, ook daar heerst er armoede. Er is nauwelijks geld om het gezin van eten te voorzien en dat betekent dat ook de nodige reparaties, die nodig zijn aan het boerderijtje, niet kunnen worden verricht. Papa probeert vindingrijk te zijn maar het valt niet altijd mee. Het dak vertoont steeds meer lekkages en als ze in bed liggen kunnen ze de sterrenhemel zien. In de winter is het er koud en dan kruipen de kinderen dicht tegen elkaar aan om zich warm te houden. Door de vele regen die deze zomer is gevallen is de oost uit hun moestuintje totaal mislukt. Gelukkig is Sijtje de ezel er en Elisa vindt troost bij het gehandicapte ezeltje. Op een dag vond ze Sijtje midden in de vallei. Hij was sterk vermagert, moe en nauwelijks in staat om zijn koppie omhoog te houden. Snel was ze naar huis gerend en had vader gevraagd of hij haar wilde helpen om hem te redden. Papa had eerst geweigerd om met haar mee te gaan. Een ezel opnemen in zijn gezin was geen optie. Nee, waar zou hij het voer voor een ezel vandaan moeten halen? Maar Elisa had hem gesmeekt en uiteindelijk was hij dan toch maar met haar meegegaan om het uitgeputte ezeltje weer op de been te krijgen. Stapsgewijs kon hij met hen naar hun boerderijtje lopen en toen hadden Elisa en haar papa verbaast naar het ezeltje staan staren. Wat bleek, hij had maar drie poten. Voor Elisa maakte dat niets uit en dagenlang verzorgde ze hem en het ezeltje was haar erg dankbaar. Ze noemde hem Sijtje, vraag niet waarom want daar kan ze zelf niet eens antwoordt opgeven. Die naam kwam gewoonweg in haar op en sinds die dag heet het ezeltje Sijtje. Elisa zou niet meer weten wat ze zonder zijn aanwezigheid zou moeten, maar vandaag is het wel een hele trieste dag want Elisa brengt Sijtje het allerlaatste beetje voedsel dat er is. Ze heeft er geen idee van hoe het nu verder moet. Ze knuffelt haar ezeltje extra en dan verlaat ze met tranen in haar ogen de oude stal en loopt de vallei in.

 

Daar midden in de vallei gaat ze in het gras zitten en laat haar blik over de vlakte dwalen. Plotseling hoort ze een nogal krakende akelige stem, die haar aanspreekt. Als ze opkijkt ziet ze een lelijke duivelse trol voor zich. Een trol waarvan ze altijd had gedacht dat de verhalen, die de bewoners van de berg vertelde, op fantasie berusten. Maar nu stond ze oog in oog met dat afgrijselijke wezen.  

‘Niet bang zijn lief meisje. Je bent prachtig en ik heb nog nooit zulke mooie gouden lokken gezien.’

Verbaast kijkt ze hem aan. Elisa is helemaal niet gewent dat iemand haar een compliment geeft en op de een of andere manier voelt ze zich erg gevleid.

‘Ik zie dat je verdriet hebt, je kunt mij rustig vertellen waarom je zo triest bent en misschien kan ik je helpen,’ gaat de trol vleiend verder.

Elisa vertelt hem over haar verdriet. Ze vertelt over haar mama en hoe erg ze haar mist. ‘Weet u elke nacht is het koud en slapen mijn broertjes en zusjes zo goed als onder de blote hemel. Door de gaten in het dak kunnen we de sterren aan de hemel zien staan. Mama is gestorven omdat ze veel te weinig ad. Al wat ze dacht te kunnen missen gaf ze aan ons en toen ze ziek werd was ze niet sterk genoeg om weer beter te worden. Papa voelt zich hierover heel schuldig en geeft zichzelf de schuld omdat hij niet goed genoeg op haar gelet heeft. En nu heb ik zojuist Sijtje, mijn ezeltje zijn laatste voer gegeven. Vanaf morgen hebben we niets meer en als ik hem verlies, zal ik ook hem verschrikkelijk missen.

De trol luistert met belangstelling en met een vriendelijke stem antwoordt hij: ‘Ach lieverd, wat verschrikkelijk allemaal. Ik wil je best helpen om uit deze nare situatie te komen, dat verdien jij. Weet je ik kan je drie wensen geven, maar bij elke wens die je wenst, wil ik wel een tegenprestatie van jou terug hebben.’

Verbaast en vol ongeloof kijkt Elisa de trol aan, maar zonder erbij na te denken spreekt ze al snel haar eerste wens uit.

‘Ik wens dat ik rijk zou zijn en dat ik dan samen met mijn familie een beter leven zou kunnen leiden.’

Met een grote glimlach kijkt ze de trol aan en die duivelse trol lacht haar toe en antwoordt: ‘Ik kan deze wens in vervulling laten gaan, als jij mij helpt een volwassen dame met mij te laten trouwen en die mij dan tien kinderen zal schenken.’

Elisa stemt zonder erbij na te denken in met zijn tegenprestatie. Hoe moeilijk kan het zijn om voor hem een vrouw te vinden denkt ze opgewekt en kinderen komen er dan wel vanzelf.

‘Dat vind ik een goede ruil, u zegt het maar. Welke dame zal ik overhalen om met u te trouwen? Mag ik u nu mijn tweede wens laten horen?’

‘Maar natuurlijk meisje. Uit je wens en ik zal je wederom mijn tegenprestatie laten horen.’

Nu denkt ze toch wel even goed na en langzaam komt er toch wel een ongemakkelijk gevoel bij haar boven borrelen. Maar dan denkt ze weer aan haar familie en de liefde voor hen is sterker dan haar verstand en ze uit opnieuw een wens.

‘Ik wens een groot kasteel met veel personeel en een stal met volbloedpaarden, want die vind ik prachtig.’

De trol kijkt haar met zijn kleine kraaloogjes geniepig aan en opnieuw bekruipt dat onaangename gevoel binnenin haar. Waar ben ik toch mee bezig, piekert ze plotseling. Volgens mij ben ik echt verkeert bezig. Wat weet ik nou eigenlijk over dat enge wezen dat voor mij staat?

‘Oké, dat is dus je tweede wens. Nu zal ik je wederom mijn tegenprestatie melden. Jij gaat mij helpen om mijn tien kinderen te verzorgen.’

Elisa staart hem niet begrijpend aan: ‘Wat bedoelt u. Ik zorg ervoor dat u een vrouw krijgt en dan zou ik ook nog eens voor uw kinderen moeten zorgen?’

De trol wrijft met zijn hand over zijn kin en kijkt haar verbaast aan. Op dat antwoordt had hij niet gerekend. ‘Oh maar schat, ik bedoel hiermee te zeggen dat jouw kasteel zo ontzettend groot zal zijn, dat mijn kinderen je beslist niet in de weg zullen lopen. Ik weet hoe dol jij op kinderen bent, dus dit kan voor jou toch geen probleem zijn. Maar goed als het je te veel is dan vergeten we toch gewoon wat je gewenst hebt, dan gaat er geen één wens in vervulling.’

Bedeesd kijkt Elisa hem aan en voor haar geest verschijnen de gezichtjes van haar broertjes en zusjes. Tegenovergestelde gevoelens komen bij haar boven, maar toch vraagt ze zacht: ‘Mag ik alles wensen wat ik maar wil?’

‘Natuurlijk kind, mits je een tegenprestatie accepteert. Kom schiet een beetje op, ik heb niet meer zoveel tijd. Wil je nu nog een wens of zie je ervan af,’ snauwt hij ongeduldig. ‘Ik ben hier om jou te helpen. Je hebt nog één kans anders ga ik weg en kom nooit meer terug. Ongetwijfeld zal dan ook de rest van je familie van de honger omkomen. Als jij graag in deze armoede wilt blijven leven vind ik dat best. Er zal vast wel een ander meisje te vinden zijn die niet zo zal treuzelen om een wens te uiten.’

In het hoofd van Elisa roept een stemmetje. ‘Niet doen Elisa, niet doen!’

‘Kom op, doe niet zo stom,’ moppert ze in zichzelf.

‘Goed, ik zal u mijn derde wens vertellen. Ik wens dat ik een prins trouw, die heel erg lief voor mij en mijn familie zal zijn.’ En vragend kijkt ze de trol aan.

‘Oké, als dat je derde wens is, zal ik je mijn laatste tegenprestatie vertellen.’

Peinzend draait de trol zich om en loopt ijsberend heen en weer. Elisa wacht gespannen af wat zijn tegenprestatie zal zijn.

‘Mijn tegenprestatie is, dat jij met een lieve prins mag trouwen, mits hij van je houdt,’ antwoordt de trol.

Die tegenprestatie vindt Elisa wel raar, maar totaal geen probleem. Ze kan zich niet voorstellen dat ze niet van die prins zou kunnen houden, maar toch probeert ze over zijn wens na te denken. Ze begrijpt niet goed wat hij bedoelt, maar ze is moe en stemt uiteindelijk toe.

‘Stel dat ik uw tegenprestaties niet kan waarmaken, wat gebeurt er dan met mij?’

‘Dan zal je voor straf met een ezel moeten trouwen. Een ezel zal de enige kunnen zijn, die jou dan zou kunnen redden,’ is zijn antwoordt.

Elisa denkt dat hij een grapje maakt en moet erom lachen. ‘Ik begrijp het, maar wees niet bang, ik zal mijn beloftes nakomen.’

‘Dan zijn we het eens Ik zal jou wensen vervullen en jij komt je belofte aan mij na. Goed dan…, we hebben een deal.’

Ze geven elkaar een hand en de duivelse trol verdwijnt snel.

Elisa sluit even haar ogen en denkt dat zij alles heeft gedroomd. Als ze haar ogen opent moet ze om zichzelf lachen. ‘Dommerd hoe kan je zo dagdromen,’ fluistert ze.

Opeens dwarrelen er sneeuwvlokken op haar schoudertjes en rillend loopt ze naar het schuurtje om wat warmte bij Sijtje te zoeken.

‘Ik heb het koud Sijtje, door de kou ga ik volgens mij zelfs dingen zien die er niet zijn. Weet je wat ik denk te hebben gezien. Je zult het niet geloven, een trol. Een trol die mij drie wensen toespeelde. Nee, ik geloof niet in sprookjes. Want een onzin toch. Weet je Sijtje, de komende dagen zullen moeilijk voor ons worden, waarschijnlijk kunnen we jou geen voer meer geven en heel misschien gaan we jou, net als mama, verliezen. Ik zou niet weten wat ik nog zonder jou zou moeten. Je bent altijd zo lief voor mij. Ook al lacht iedereen je uit omdat je maar drie poten hebt, voor mij ben je heel dierbaar.’

Elisa kruipt dicht tegen Sijtje aan en voelt dat zijn lichaamswarmte haar verwarmd.

Plots lijkt het erop alsof de wereld er heel anders uitziet. Vele gekleurde ringen draaien om haar heen en ze wordt er een beetje misselijk van. Ze sluit haar ogen voor het felle licht, maar als ze haar ogen weer opent weet ze niet waar ze zich bevindt.

De Verandering

Verward kijkt ze in het rond, maar dan draait de wereld opnieuw om haar heen. De heftige bewegingen doen haar wankelen en het lijkt erop dat haar lichaam wordt opgetild en in een soort draaiende kolk wordt meegezogen. Als de bewegingen ophouden en ze haar ogen opent bevindt ze zich in een prachtige geurende bloementuin. De warmte van de zon streelt haar lichaam en even verderop ontdekt ze een stel prachtige volbloedpaarden, die parmantig door de tuin lopen. Even verderop staat het mooiste kasteel dat zij ooit voor mogelijk had gehouden. De sprookjesboeken, waar mama altijd uit voorlas beschreven prachtige kastelen, maar dit… Nee, dit had ze in haar stoutste dromen nog niet kunnen voorzien.  ‘Dit moet de uitkomst van mijn wensen zijn. Hij heeft ze echt laten uitkomen, ’fluistert ze.

Zoekend kijkt ze om zich heen en vraagt zich af of ze hier wel goed aan heeft gedaan.

‘Waar zouden de andere zijn. Het kan toch niet zo zijn dat dit alles alleen voor mij bestemd is. Ik meen toch echt dat ik in mijn wens ook de andere had genoemd.

Stap je voor stapje wandelt ze naar het kasteel in de hoop papa en haar broertjes en zusjes te kunnen ontdekken. Onderweg komt ze verschillende mannen, vrouwen en kinderen tegen, die haar allen vriendelijk groeten. De mannen knikken licht met hun hoofd en de vrouwen en kinderen spreiden hun jurk en gaan lichtjes door hun knieën. Eén van de jongens, die ongeveer van haar leeftijd moet zijn, loopt op haar af en verwelkomt haar met een handkus. Elisa vindt het wel grappig en lacht hem toe.

‘Ik had al gehoord dat je binnenkort zou komen…,’ spreekt hij haar aan. Maar voordat hij zijn zin kan afmaken wordt hij door een bewaker verwijderd.

‘Waar haal jij het lef vandaan om de jonkvrouw aan te spreken,’ schreeuwt de man hem toe.

‘Gooi hem in de kerker en laat hem de hongerdood sterven,’ hoort Elisa een andere bewaker roepen.

Elisa kijkt vol ongeloof naar het gebeuren en herkent de stem van de bewaker, maar kan niet goed thuisbrengen waar zij deze al eens eerder had gehoord.

Een man in een prachtig gewaad blijft plotseling voor haar staan en kijkt haar bewonderend aan. Pakt lichtjes haar hand en geeft er een vederlichte kus op. Met een vriendelijke stem begroet hij haar: ‘Welkom, we verwachten je al en we hopen dat je een prettige reis hebt gehad.’

Elisa begrijpt er niets van en vraagt zich af of dit een droom is. Maar al snel beseft ze dat dit werkelijk gebeurt en dan maakt ze zich ernstig zorgen om haar familie.

‘Weet u waar mijn familie is,’ vraagt ze fluisterend aan de vrouw, die naast de man staat die haar zojuist vriendelijk onthaalde. ‘De jongen wordt toch niet echt in de kerker opgesloten, nee toch? Hij heeft niets misdaan.’

De man en de vrouw kijken haar bevreemd aan en halen hun schouders op. ‘Ja zo gaat dat nu eenmaal. Een ondergeschikte mag u nooit en te nimmer zomaar aanspreken. Daar moet u maar aan wennen. Loopt u maar met ons mee,’ gebaart de man.

‘Ik denk er niet aan. Ik ga pas met u mee als de jongen wordt vrijgelaten. Ik sta erop,’ bluft ze.

Niet veel later komt de jongeman naar buiten en bedankt haar vriendelijk. Ze knikt hem welwillend toe en voelt dan plots dat ze erg vermoeid is.

‘Ik laat u naar uw kamer brengen, zodat u zich kunt opfrissen,’ oppert de man en wenkt één van de bedienden.

Elisa loopt achter het kamermeisje aan en kijkt zoekend om zich heen in de hoop haar familie te ontdekken. Als ze het kasteel betreedt kijkt ze haar ogen uit. Van binnen is het nog mooier dan ze zich had kunnen voorstellen. Twee enorme zware, met goud afgewerkte deuren worden achter haar gesloten en in de immense hal hangt een grote kroonluchter. De zonnestralen, die door de kleine ramen worden opgevangen, laten de kristallen in de kroonluchter flonkeren.

Gracieus loopt Elisa de brede trap met zijn zware rode loper op. Voor een hoge deur blijft het kamermeisje staan en draait zich naar haar toe. ‘Alstublieft jonkvrouw,’ fluistert het meisje haar toe en loopt achteruitlopend weg.

‘Noem me alsjeblieft Elisa.’

‘Jonkvrouw, dat kunt u niet van ons verlangen. Dat is niet waardig. U bent genoopt om de hiërarchie in stand te houden, anders nemen ze een loopje met u.’

‘Ik begrijp het,’ antwoordt Elisa. Maar in werkelijkheid begrijpt ze er helemaal niets van. Wat weet zij er nu van. Ze was nauwelijks naar school gegaan. Ja een beetje lezen, schrijven en rekenen kan ze, maar ook alleen maar omdat ze zich dat zelf had aangeleerd.

De slaapkamer waar ze zich nu in bevindt is zo groot dat hun kleine boerderijtje er met gemak wel drie keer in zou passen. In het grote bed zouden zij en haar broertjes en zusjes met gemak met zijn allen in kunnen slapen.  De enorme ramen reiken tot aan het plafon en die mooie gordijnen zijn ongetwijfeld warmer dan de dekens die zij thuis bezitten. Ze neemt plaats op één van de zachte stoelen die bij de open haard staan en ze voelt zich er heerlijk in wegzakken. Met zulke stoelen heb je niet eens een bed nodig, denkt ze.

‘Ik laat u nu alleen en als u mij nodig heeft, kunt u mij gerust bellen,’ zegt het kamermeisje en verlaat rustig de kamer.

Elisa zucht diep en vraagt zich nog steeds af waar haar familie toch zou kunnen zijn. Ik had die wensen nooit moeten uitspreken, waar was ik toch mee bezig. Zo egoïstisch en daarbij komt ook nog eens het feit dat ik mij aan mijn belofte moet houden om een vrouw voor die trol te vinden. Hoe had ik toch zo dom kunnen zijn. Wie wil er nu met een trol trouwen, niemand toch? Daarbij komt dat ik nu niet alleen mijn familie kwijt ben, maar ook Sijtje. Die heb ik niet eens in mijn wensen meegenomen. Oh, wat ben ik toch stom geweest.

Zo loopt ze een tijdje ijsberend door de kamer en uiteindelijk blijft ze bij het raam staan en tuurt naar de prachtige tuin. Ze is moe en zou eigenlijk blij moeten zijn, maar van blijdschap is niets te bekennen, integendeel, ze is erg verdrietig. Na een uurtje besluit ze om de tuin in te gaan in de hoop dat het verdrietige gevoel wat naar de achtergrond zou raken.

Weer wordt ze geraakt door de warmte van de zon en ze bewondert de geweldige vijver met zijn enorme kooikarpers. Al die rijkdom om haar heen brengen gemengde gevoelens bij haar boven. Ze kan er niet van genieten, gewoonweg om de reden dat ze niet weet waar haar familie is. Zouden ze haar net zo missen als zij hen?

In de tuin neemt ze plaats in één van de luxe stoelen en direct komt het personeel haar van alles en nog wat brengen. Ze krijgt de lekkerste drankjes en broodjes aangeboden. Maar dan wordt ze plots afgeleid door, de voor haar wel heel bekende stemmetjes van haar broertjes en zusjes die even verderop het pad opkomen. Ze zwaait en niet veel later vallen ze in elkaars armen en knuffelen elkaar innig.

Papa kijkt haar vragend aan. Elisa haalt haar schouders op en zegt dat ze ook niet goed weet wat er aan de hand is. Natuurlijk weet ze wel wat er aan de hand is, maar ze wil papa niet ongerust maken.

‘Het gebeurde gewoon, net als bij jullie. Gelukkig zijn we weer samen.’

Papa schut zijn hoofd. Toch is hij er niet gerust op.

De Ezel

Bedroeft staat Sijtje te wachten, maar Elisa komt niet opdagen. Hij begrijpt niet waar ze blijft en het vreemde is dat hij de andere ook nog niet heeft gehoord. Sjokkend loopt hij naar buiten en ziet dat de voordeur van het boerderijtje open staat. Nieuwsgierig loopt hij via de gang de keuken in, maar ook hier is niemand aanwezig. Een onaangenaam voorgevoel bekruipt hem en hij besluit om in de omgeving naar hen op zoek te gaan. Inmiddels is hij er wel achter dat er hier iets vreemds aan de hand is. 

Plotseling verschijnt de duivelse trol die hem grijnzend laat weten dat hij het in de toekomst zonder zijn lieve Elisa zou moeten stellen. ‘Ze komt nooit meer terug! Ik heb ervoor gezorgd dat ze naar een mooie warme omgeving is gegaan en daar was geen plaats voor een ezel met drie poten. Het heeft ook geen zin om haar te gaan zoeken, want je vindt ze nimmer nooit niet.’

Sijtje kijkt hem droevig aan en om de een of andere reden raakt dat de trol en neemt een besluit.

‘Weet je wat, je mag één wens doen. Zorg ervoor dat je deze naar eer en geweten gebruikt,’ zegt de trol.

Sijtje buigt nederig zijn hoofd en smeekt de trol: ‘Alsjeblieft, ik kan niet zonder haar. Ze is alles wat ik nog heb, laat me hier niet zomaar achter.’

‘Jij stomme ezel zal haar nooit vinden, ze is nu van mij. Ik wil geen manke ezel op mijn kasteel hebben en mijn kinderen zullen de mooiste van de hele aardbodem zijn. Zeg maar echte raspaardjes met net zulke prachtige gouden lokken als hun moeder,’ schreeuwt hij Sijtje barbaars toe.

Sijtje heft zijn koppie op en laat zijn tranen vloeien. Verdrietig, hij is zo verdrietig. Oké, de familie is nu op een fijne plek waar ze geen honger zullen hebben, maar zonder Elisa heeft het leven voor hem geen waarde meer.

Machteloos sjokt hij weg van het huis dat hem zo liefdevol had opgevangen. In het dal loopt hij dieper het bos in en dan begint het ook nog eens te sneeuwen. Eerst zachtjes, maar dan steeds heftiger en de opstuivende sneeuw doet pijn aan zijn ogen. Al snel hangen de ijspegeltjes aan zijn vacht en onder zijn neus, maar dapper ploegt hij zich voort.

Bij de zeldzame boerderijen, die hij op zijn weg tegenkomt, probeert hij wat te drinken en wat voedsel te bietsen, maar niemand bekommert zich om hem. Hij begrijpt dat best, want wie zit er nou op een verminkte ezel met drie poten te wachten.

Ik moet zien dat ik een beschut plekje kan vinden om even uit te rusten. Wankelend zoekt hij in het rond en het neusvocht loopt uit zijn neus en hij begint heftig te niesen. ‘Dat kan er ook nog wel bij, een verkoudheid in deze kou,’ klaagt hij verdrietig.

Sijtje schudt zich eens flink uit in de hoop de sneeuw van zich af te schudden. Naarstig gaat hij opnieuw opzoek een naar plekje om te schuilen, maar elke keer als hij denkt iets te hebben gevonden wordt hij nijdig van het erf afgejaagd. ‘Scheer je weg. Een ezel met drie poten, brengt alleen maar kosten met zich mee,’ roept één van de boeren hem na.

Dapper sjokt Sijtje weer verder en hij blijft hopen op een wonder. Het mooiste wonder zou zijn als hij Elisa zou vinden.

Turend door de mist van stuifsneeuw ziet hij even verderop een donkere plek en sjokt erop af. Het blijkt een flinke uitgeholde boom te zijn en de ruimte is net genoeg om er te kunnen schuilen. Vermoeid laat hij zich op de grond vallen en al snel valt hij in een diepe slaap en droomt van Elisa. In zijn droom ziet hij haar en haar familie aan een grote eettafel zitten. Er is een overvloed aan eten en ze lijkt gelukkig te zijn.

 

Als Sijtje na een paar uur wakker wordt is de morgen aangebroken. Het sneeuwt nog steeds en inmiddels ligt er een flink pak. Hij probeert op te staan, maar dat kost hem door zijn pijnlijke spieren veel moeite, maar hij weet dat hij weer verder moet. Niet alleen zijn spieren doen pijn, maar ook zijn heup. Hij ploetert zich voort en loopt het steeds dieper gelegen dal in. De kou probeert hij te trotseren.

‘Kom op Sijtje, niet opgeven. Die trol heeft je niet klein kunnen krijgen, en dat beetje sneeuw word je ook wel de baas,’ hoort hij iemand hem moedig toe spreken. ‘Kom op denk na over je wens, geloof me die is nog belangrijker dan het vinden van het kasteel!’

Word ik nou gek, piekert hij. ‘Gaat die kou me opbreken. Kom op man, schiet op,’ moppert hij.

Toch blijven die woorden met betrekking tot die wens door zijn hoofd spoken. Het is belangrijk dat ik eerst Elisa moet zien te vinden en dan denk ik wel over die wens na. Degene die mij aansprak had me beter de juiste route kunnen vertellen, maar dan hoort hij plots opnieuw de stem: ‘Kijk goed om je heen. Wees slimmer dan die duivelse trol. Volg je neus!’

‘Ja zeg, dat is lekker. Hier snap ik niets van,’ schreeuwt Sijtje.

‘Het spijt me, maar dat is het enige wat ik voor je kan doen. De trol is machtiger dan ik.’

Dapper worstelt Sijtje zich weer voort en af en toe tilt hij zijn koppie op om te kijken waar hij zich bevindt. Maar de besneeuwde ondergrond maakt het hem er niet gemakkelijker op. De witte massa doet pijn aan zijn ogen en hij heeft er geen idee van hoe lang de weg naar het dal nog zal zijn.

Hij wordt opgeschrikt door het geluid van huilende wolven en hij beseft dat hij met zijn drie poten niet snel genoeg zal zijn om aan hen te kunnen ontsnappen. Moedeloos en uitgeput laat hij zich in de sneeuw vallen. Ik kan me net zo goed maar meteen overgeven. Ten slotte ben ik toch maar een blok aan het been voor de mensen.

Sijtje drukt zijn kop in de sneeuw en sluit zijn ogen.  In de hoop het gehuil van de wolven niet te horen, drukt hij zijn voorpoten stevig tegen zijn oren.

‘Nou zeg kom op, wat is dat nou. Ik moet vooruit, zien dat ik dit overleef,’ spreekt hij zichzelf moedig toe.  

De wolven komen dichter en dichter zijn kant op. Sijtje kijkt zoekend om zich heen en ziet dat ze in hoog tempo op hem afkomen. Plots staat er één vlak voor hem stil en kijkt hij tegen een grommende wolf op. Zijn enorme tanden doen hem huiveren en Sijtje weet dat het een kwestie van tijd is voordat ze hem met zijn alle zullen verslinden.

Hij weet dat er geen ontkomen meer aan is. Deze groep zal hij niet aankunnen, tenzij…, ja tenzij, ik mijn wens gebruik.

Sijtje sluit zijn ogen en dan hoort hij alleen nog het geluid van het smakken van de wolven. Hij begrijpt er niets van. Met zijn alle zijn ze hem aan het oppeuzelen, maar hij voelt niets. Na een tijdje durft hij zijn ogen te openen en ontdekt dat de wolven niet hem, maar een bruine beer aan het verslinden zijn. Onmiddellijk staat hij op en volgt zo snel als zijn drie poten hem kunnen dragen het pad vlak naast het ravijn. Moeizaam baant hij zijn weg over het smalle pad en probeert niet naar beneden te kijken, omdat de diepte hem laat huiveren.

De afgrond

Sijtje ploetert zich maar voort en voort door de sneeuw. Hij heeft er geen idee van waar hij zich bevindt, maar hij weet maar al te goed dat stoppen geen optie is. Plots meent hij dat de omgeving om hem heen hem bekend voorkomt. Hier had hij toch in het verleden die akelige trol ontmoet, piekert hij. Ja, dit was de plek waar hij mij veranderde in een ezel. Ik weet het zeker. Dit is de afgrond waar ik niet overheen durfde te springen. Dat zou toen de enige manier zijn geweest om mij in veiligheid te brengen, maar ik had het niet aangedurfd en toen gebeurde het onvermijdelijke.

Triest kijkt hij naar de kloof die erg breed is. ‘Ik weet zeker dat ik de overkant niet gehaald zou hebben,’ mompelt hij.

‘Nog steeds te laf om de sprong te wagen,’ hoort hij plots de stem van de trol hem toespreken. Die stem die hem al die jaren in zijn dromen achtervolgde en die hem van al zijn bezittingen had beroofd.

‘Als je de door mijn aangeboden wens gebruikt, moet deze sprong geen probleem voor je zijn,’ probeert de trol hem over te halen.

Sijtje negeert hem en zijn gedachten gaan terug naar het moment dat Elisa hem had gevonden. Ze had hem opgevangen, eten gegeven en verzorgd. Hij sluit zijn ogen en even heeft hij het gevoel alsof hij de borstel, waar ze hem elke dag liefdevol mee over zijn vacht streek, voelde. Misschien heeft de trol gelijk. Stel dat ik die wens gebruik en zou wensen dat ik de sprong naar de overkant zou halen. Nee, dat doe ik niet. Als ik die wens gebruik dan ben ik hem kwijt en dat is natuurlijk zijn opzet. Toch moet er een manier zijn om naar de overkant te komen, maar hoe? Verslagen draait hij zich om en achter zich hoort hij de duivelse trol hem hard uitlachen. Dat lachen, zeg maar rustig gebrul, doet hem pijn en zelfs de wolven stoppen met huilen.

Plots voelt hij een woede in zich opkomen. Een woede die hij nog nooit zo sterk had ervaren. Als in een film gaan alle nare ervaringen die hij met de trol had beleefd aan hem voorbij. Alle opgekropte woede en verdriet komt boven en Sijtje besluit dat er maar één manier is om verder te kunnen en dat is zijn angst te overwinnen. Hij draait zich om en rent zo hard als hij kan naar de rand van de afgrond.

‘Dat gaat je niet lukken,’ hoort hij de trol grijnzend schreeuwen.

Maar Sijtje zet door omdat hij weet dat er geen weg terug is. ‘Genoeg is genoeg,’ moppert hij.

Met alle kracht die hij nog in zijn poten heeft zet hij zich af en waagt de sprong over de diepe kloof.

Hij ziet de rand van de overkant op zich afkomen, maar deze is nog ver weg en hij vreest dat hij de overkant niet zal bereiken. Met een enorme klap knalt hij tegen de kant en kan met zijn voorpoten nog net de rand vastgrijpen. Daar hangt hij en voelt dat hij langzaam zijn grip op de rand verlies en dat hij zeker snel in de diepte zal verdwijnen. Met alle kracht die hij nog in zich heeft probeert hij nog enige grip te krijgen, maar tevergeefs. Plotseling worden zijn voorpoten vastgepakt en met een snelle, maar krachtige beweging de rand overgetrokken. Voor hem staat een enorme zwarte beer, die hij angstig aankijkt.

‘Volg de juiste weg,’ fluistert de beer hem toe. ‘Ga maar, ik hou de trol wel even op. Weet je ik ben al oud en hij zal mij ongetwijfeld veranderen in een dier dat door de wolven zal worden opgejaagd. Dat geeft niet, ga vriend. Ga, voor het te laat is.’

Sijtje bedankt hem en vervolgt zijn weg. Achter hem hoort hij de akelige trol tegen de beer schreeuwen en als hij zich omdraait ziet hij dat de trol de zwarte beer verandert in een schaap. Snel vervolgt hij zijn weg en loopt dieper het bos in. Na een tijdje wordt het bos minder dicht en verschijnen er groene velden.

Sijtje proeft van het malse groen en eet zijn buikje rond. Nu heeft hij nog maar één droom en dat is Elisa vinden.

Elisa wordt volwassen

Elisa en haar familie hebben een fijne tijd op het kasteel. Ook papa is gelukkig en met zijn allen genieten ze van de overdaad aan eten en drinken. De paarden maken Elisa gelukkig en dat iedereen altijd voor hen klaarstaat doet hen deugt.

Elisa groeit uit tot een jonge volwassen vrouw en haar gouden lokken worden door iedereen bewonderd.

Als de zonnestralen erop vallen lijkt het wel alsof ze gesponnen zijn van gouddraad en als de wind met ze speelt is ook haar mooie gezichtje goed te bewonderen.

Er is nog één wens die nog niet is uitgekomen. Een prins, maar die keuze zal vast niet moeilijk worden want regelmatig bezoeken huwbare prinsen hun kasteel. Toch slaat het noodlot spoedig toe.

 

‘Zo te zien hebben jij en je familie het hier wel naar jullie zin,’ hoort ze op een zonnige dag een bekende akelige stem.

Snel draait ze zich om en kijkt recht in de donkere ogen van de trol.

‘En schat, hoe zit het. Heb je al een mooie vrouw voor mij gevonden? Het wordt toch wel eens tijd om te trouwen. Ik blijf niet eeuwig op je wachten.’

Elisa zou het liefst weg willen rennen. Al die tijd had ze gehoopt dat ze de trol nooit meer zou terugzien en van haar zou eisen dat ze haar belofte na zou moeten komen. Ze begrijpt nu wel dat dat heel dom van haar was. Natuurlijk gaat hij eisen dat ze aan zijn wensen moet voldoen.

‘Sorry, ik heb gezocht, maar er is niet één vrouw die met u zou willen trouwen. Ik heb me vergist en had moeten weten dat ik niemand zou kunnen vinden. Het spijt me echt, maar het is niet anders,’ fluistert ze

‘Tja dat is dan jammer,’ gromt hij. ‘Er zit dus maar één ding op!’

‘En dat is,’ vraagt ze?

‘Simpel, jij zult zelf met mij in het huwelijk moeten treden. Ik heb je een kans gegeven. Eerlijk is eerlijk, tenslotte ben jij, zoals je al zelf zei de enige vrouw waarmee ik dan zou kunnen trouwen.’

Verschikt kijkt ze hem aan en begrijpt nu maar al te goed waar hij indertijd mee bezig is geweest. Daarom had hij haar natuurlijk zolang met rust gelaten. Stom dat ik daar nooit aan heb gedacht. Hij wilde helemaal geen andere vrouw, hij wilde mij.

‘Ik trouw echt niet met je. Geen haar op mijn hoofd die daaraan denkt. Je hebt gewoon misbruik gemaakt van mijn situatie.’

‘Als dat jou mening is. Oké, maar dan zal je familie, totdat je toestemt in een huwelijk, opgesloten worden in de kerkers.’

Van schrik kan ze geen woord meer uiten en als ze weer wat bij haar positieve is, is de trol alweer verdwenen. Huilend loopt ze naar haar familie en vertelt wat er echt aan de hand is. Hoe het komt dat ze zo gezegend zijn om in het kasteel te mogen wonen en wat daar de gevolgen van zullen zijn.

Ze worden verscheurd van verdriet en beseffen dat Elisa voor een moeilijke keuze staat. Ook het personeel wordt op de hoogte gesteld van het werkelijke verhaal en ook zij worden verscheurd door verdriet. In de loop van de tijd zijn Elisa en haar familie veel voor hen gaan betekenen.

Het kamermeisje probeert Elisa te troosten en van haar hoort ze dat alle leden van het personeel door de duivelse trol in het verleden zijn bespeeld. ‘Ik heb zo met u te doen. Wat gebeurt er als je niet met hem zou trouwen,’ vraagt het kamermeisje?

Daarover had Elisa nooit meer nagedacht. Plots draait ze zich om en loopt haar kamer uit. Ze gaat regelrecht naar haar familie en kijkt ze één voor één zwijgend aan en barst in tranen uit.

Haar vader neemt haar in zijn armen en droogt haar tranen: ‘Schat wat heb je gedaan. Je denkt er toch niet echt over na om met die duivelse trol te trouwen. Dat verbied ik je. Dan gaan we desnoods weer in armoede leven, maar dit laat ik niet toe.’

‘Maar pap, dan worden jullie de kerker ingegooid en dat wil ik niet. En wat gebeurt er dan met het personeel, ook zij zitten geheel in de ban van de trol.’

‘Dat moet dan maar. Tenzij je het zelf wil, maar dat kan ik me niet voorstellen.’

Met zijn allen staan ze voor een probleem waarvan ze niet weten hoe ze die kunnen oplossen. Alleen Elisa kan het probleem voor hen oplossen door met die duivelse trol te trouwen.

Alice, het jongste zusje van Elisa kijkt bedenkelijk voor zich uit en vraagt: ‘Elisa, stel dat je niet met hem trouwt, wat gebeurt er dan met jou?’

‘Daar wil ik even niet aan denken. Ik weet wel dat jullie naar de kerker worden gebracht. Ik heb me door hebzucht laten verleiden en zo ben ik tot deze daad gekomen.’

Het is stil en elk familielid is met zijn eigen gedachten bezig. Elisa denkt aan haar daad van toen en moet aan Sijtje denken. Sijtje die ze in de steek had gelaten. Wat zou er van hem terecht zijn gekomen. Ik hield zielsveel van hem en toch liet ik hem achter. Hoe kon ik zo egoïstisch zijn.

Job, haar broer pakt haar hand en zegt dat ze niet zo boos op zichzelf moet zijn. ‘Weet je Elisa, ik zou er ook ingetrapt zijn. Die trol heeft van onze armoede, waar we zeker weten nooit uit zouden komen, misbruik gemaakt. Van mij hoef je echt niet met die duivelse trol te trouwen. Ik moet er niet aandenken. Stel je toch eens voor dat je van die trol tien kinderen zou krijgen. Hoe vreselijk zouden die er niet uit zien! Wij gaan met zijn allen gewoon de kerker in,’ oppert hij en geeft haar een dikke knuffel.

‘Dank je, dat is lief,’ antwoordt ze.

Ze is blij met het medeleven van al die mensen om haar heen, maar ze begrijpt dat zij een keuze moet maken. Als ze weigert zal ze veranderen in een ezel. Ach, wat is daar nou zo erg aan. Haar familie zal heus wel goed voor haar zorgen als dat zo zou zijn. Nee, haar familie de kerker in laten gooien, dat is pas erg. Er komt daar nauwelijks een straaltje zonneschijn binnen en het eten is ook niet om over naar huis te schrijven. Nou ja, een huis hadden ze ook niet eens meer. Ons boerderijtje zou inmiddels wel behoorlijk vervallen zijn, piekert ze.

Elisa besluit om even naar buiten te gaan en aan de rand van het meer gaat ze in het gras zitten. Ze legt haar hoofd in haar handen en staart naar het water.

Ze heeft niet in de gaten dat de trol haar nadert. Hij tilt haar hoofd op en kijkt in haar ogen.

‘En, weet je al wat je gaat doen,’ vraagt hij sarcastisch?

Elisa schut van nee en vraagt: ‘Wat jij ook van mij wil, ik ga niet met je trouwen.’

‘Oké, ik zal je nog wat tijd geven. Ik geef je nog twee weken en mocht je bij je besluit blijven dan zie ik dat als het niet nakomen van je belofte. Jij zult dan veranderen in een ezel en de anderen gaan de ijskoude kerker in. Gegroet…’

‘De kerker, maar dat was niet onze afspraak. Daar kan ik mij niets van herinneren. Je hebt me vertelt dat ik in een ezel zou veranderen, maar toen dacht ik dat je een grapje maakte.’

De trol kijkt haar nadenkend aan en moet toegeven dat ze gelijk heeft.

‘Klopt, je hebt gelijk. Maar als jij niet doet wat je mij hebt beloofd, verander jij wel in een ezel,’ gromt hij en loopt hoofdschuddend weg.

Nadenkend wandelt ze terug naar de tuin en vraagt zich af hoe het zal zijn om te worden veranderd in een ezel. Ik moet er niet aan denken, maar dan moet ze aan Sijtje denken. Ze mist hem, maar toch had ze al die jaren niet meer aan hem gedacht. Wat ben ik toch een stomkop geweest. Ik moet gewoon accepteren dat ik zal veranderen in een ezel. Wie zijn kont brand, moet op de blaren zitten, dat zei mama toch ook altijd. De andere mogen niet de dupe worden van mijn fout. Nee, ik accepteer mijn straf.

Als ze het kasteel binnen gaat is ze een stuk rustiger en vertelt haar familie dat ze de trol heeft ontmoet.

‘Lieve schat, je hoeft niet met die trol te trouwen,’ fluistert papa. ‘Wij gaan nog veel liever naar de kerker, dan dat jij met hem trouwt.’

De familie is het met hem eens en haar jongste zusje pakt haar hand en fluistert: ‘Elisa, niet trouwen hoor!

Ze kijkt de anderen één voor één aan en met veel moeite vertelt ze wat ze heeft besloten. ‘Lieverds, jullie hoeven niet de kerker in. Ik heb een besluit genomen.’

In koor roepen ze dat ze niet toestaan dat ze met de trol zal trouwen.

‘Het is goed. Indertijd hadden we niets afgesproken over het feit dat jullie de kerkers ingegooid zouden worden. Met jullie gebeurt dus niets, het is mijn fout. Ik kom mijn belofte niet na en dus moet ik de consequenties daarvan dragen. Ik zal veranderen in een ezel en dat is goed. Daarbij komt dat ik zeker weet dat jullie goed voor mij zullen zorgen.’

‘Lieve Elisa, natuurlijk gaan wij goed voor je zorgen en om de beurt zullen we bij jou in de stal slapen, zodat je nooit alleen zult zijn,’ zegt Job.

‘Ik weet dat jullie mij zullen steunen,’ fluistert Elisa.

De dagen verstrijken en elke dag gaat Elisa even naar haar favoriete plekje bij het meer om te genieten van de natuur.

Bestaan er wonderen?

De laatste dagen wandelt Elisa veel door de tuin. Omdat ze weet dat de dag van de waarheid steeds dichterbij komt, wil ze zoveel mogelijk genieten van al het moois om haar heen. Ze weet dat de trol elk moment voor haar kan staan en dat op dat moment de dag is aangebroken dat hij haar verandert in een ezel.  Daarom geniet ze zoveel mogelijk van al hetgeen dat om haar heen groeit en bloeit. In de verte ziet ze een gestalte die langzaam haar kant op komt. De afgelopen dagen hoopte ze op een wonder, maar die zullen voor haar geen uitkomst meer brengen.

Door de zon, die net boven de heuvel uitkomt, kan ze niet goed onderscheiden wat of wie haar kant op komt. De trol is het niet, want daar is de gestalte te groot voor. Elisa staat op en wandelt naar het meer en gaat aan de waterkant zitten. Eigenlijk heeft ze er totaal geen zin meer in om zich met andere in te laten en heimelijk hoop ze dat het niet lang meer duurt voordat de trol verschijnt. Laat mij gewoon maar mijn straf ondergaan, zodat iedereen weer zijn eigen leventje weer kan oppakken, piekert ze.

‘Goedemorgen jonge dame,’ begroet de gestalte haar.

Elisa draait zich om en staart in een paar hemelsblauwe ogen. In haar buik voelt ze een vreemd gevoel en haar hart gaat sneller kloppen.

‘Wat is er, je lijkt zo verdrietig,’ vraagt de jonge man?

‘Ik ben niet verdrietig maar wil ook niet met u praten, dus opzouten. Straks ben ik toch maar een ezel.’

De jonge man gaat op zijn hurken zitten en neemt haar hand in de zijne en vraagt: ‘Ach, wat is er mis met een ezel?’

Snel trekt ze haar hand los en antwoordt: ‘Ga alsjeblieft weg, aan mij heb je niets. U verdoet uw tijd. Ik ben hebzuchtig en straks moet ik, door de fouten die ik in het verleden heb gemaakt, op de blaren zitten. Laat me dus met rust!’

Elisa rent van hem weg. Weg van die jonge man die haar hart zo snel laat kloppen en haar van slag brengt.

De jonge man kijkt haar na en roept: ‘Ezels houden van ezels, net als mensen van mensen houden.’

Een moment blijft Elisa staan, maar rent dan toch weer in de richting van het kasteel.

De dagen glijden voort en de dag nadert dat Elisa haar beslissing aan de trol moet mededelen. Iedereen probeert haar op te vrolijke, maar ze begrijpen best dat zij machteloos staan.

De jonge man, die zij enkele dagen daarvoor had ontmoet houdt haar zwijgend in de gaten. Niemand weet wie hij is en de meeste denken dat het de trol is, die zich een andere gedaante heeft aangenomen.

Ook deze dag gaat voorbij, maar de volgende dag klokslag twaalf uur ziet haar familie Elisa veranderen in een ezel. De belofte dat haar familie niets zou overkomen, maakt de trol niet waar. Integendeel, ze hoeven dan wel niet de kerker in en ze veranderen ook niet van gedaante, maar de omgeving van het kasteel en de mensen die er in wonen vervallen in armoede. Wat zo mooi was, is nu in een tochtige bouwval veranderd.

Aan de rand van het landgoed staat de jonge man en ziet de metamorfose voor zich afspelen. De kinderen, die hem in de gaten hebben komen op hem af en bekogelen hem met modder. Hij draait zich om en besluit om de situatie eerst even te observeren. Er is geen twijfel mogelijk, dit is het werk van die akelige trol, piekert hij.

Nu de kinderen de jonge man hebben verjaagd rennen zij achter Elisa aan. Elisa, die de rest van haar leven een ezel zal blijven. Ze beklimt het eens zo mooie bordes en stapt de grote hal binnen.

Iaaaaah…, iaaaaah…, galmt het door de hal en wederom klinkt het ‘iaaaaah…, iaaaaah…’

Plotseling horen en zien de kinderen de jonge man het pad opkomen. Het pad waar ze hem zojuist nog hadden verjaagd en hij roept ‘iaaaaah…, iaaaaah…’ De jonge man loopt het bordes op en gaat de grote hal in.

Verbaast kijken de kinderen hem na en besluiten met zijn alle achter hem aan te gaan, want het is wel duidelijk dat hij het gemunt heeft op hun zus. In de hal zien ze dat hij plaats neemt naast de ezel en haar liefdevol aait. Lichtjes kust hij de kop van de ezel en fluistert haar iets toe.

De kinderen kunnen niet horen wat hij zegt en schreeuwen dat hij hun zus met rust moet laten en moet verdwijnen, maar dan horen ze plotseling een enorme donderklap, direct gevolgd door een felle licht flits.

De trol verschijnt en hij is niet blij, nee hij is woest.

‘Dus jij dacht de boel hier wel even recht te kunnen zetten,’ schreeuwt hij de jonge man toe.

‘Dit is mijn domein en hier bezit jij geen enkele macht. Denk maar niet dat je mijn plannetje kan dwarsbomen. Maak dat je wegkomt, anders verander ik je wederom in een ezel, maar dan niet met drie poten, nee je zal dan geen enkele poot hebben.’

De jonge man kijkt hem aan en begrijpt dat hij geen keus heeft en wandelt weer het vervallen kasteel uit. De trol grijnst en kan zijn geluk niet op. ‘Wie denkt dat jong mens wel dat hij is. Mijn plan doorkruisen. Nee, je hebt je wens verspilt en dat betekent dat zij voor altijd mijn ezel zal blijven,’ roept hij de jonge man na.

Bedroefd loopt de jonge man terug en smeekt hem om ook hem dan maar weer in een ezel te veranderen.

‘Waarom, dat is toch raar. Eerst smeek je me om weer een mens te zijn en nu wil je weer een ezel zijn. Nou goed, ik geef je voor één keer je zin. Wat kan mij het ook schelen.’

Papa en de kinderen kunnen niets anders doen dan het gehele gebeuren met lede ogen aan zien.

‘Kinderen kom, er zit niets anders op dan te vertrekken. Ik wil hier niet meer zijn. We nemen de ezels mee, zodat we ook voor hen kunnen zorgen.’

Zwijgend wandelt het hele gezin het kasteel uit, maar dan horen ze plots achter hen.

‘Waar gaan jullie heen?’

Abrupt blijven ze staan. Die stem…, die zachte stem…, die komt hen bekend voor. Langzaam draaien ze zich om en daar staat Elisa samen met de jonge man. Ze zien er prachtig uit en geen van de aanwezige heeft ooit zo’n mooi paar gezien.

‘Hoe kan dat nou. Hoe is dat mogelijk. Je verspeelde toch die ene wens,’ vraagt vader aan de jonge man?

‘Ja, dat klopt. Mijn wens was dat dit kasteel bewoont zou worden door een prins en een prinses. Maar dat was alleen mogelijk als we ezels zouden zijn. De trol had Elisa immers zelf verteld dat een ezel de enige zou kunnen zijn die alles ongedaan zou kunnen maken. Dus moest ik de trol zien over te halen om mij weer te transformeren naar een ezel. En dat is gelukt. De trol zou zijn bruid nu toch echt elders moeten gaan zoeken, want op ons heeft hij geen vat meer,’ is zijn antwoord.

Sijtje, die in werkelijkheid prins Lorenz heet, vertelt Elisa zijn ware verhaal. Ook hij was slachtoffer van de trol, maar door haar zorgzaamheid had hij het gered.

Nu het kasteel weer in zijn volle glorie is hersteld en inmiddels ook het personeel is teruggekeerd, wordt er een groot feest gegeven. Er wordt gefeest, gezongen en gedanst en tijdens één van die dansen gaat Lorenz door zijn knieën en vraagt Elisa ten huwelijk.

‘Lieve schat, wil je met mij trouwen.’

‘Domme vraag, maar wat denk je zelf. Natuurlijk lieverd.

‘Stel, dat je een wens zou mogen doen. Wat zou je dan wensen,’ vraagt Lorenz?

‘Niets,’ antwoordt Elisa. ‘Ik doe nooit meer aan wensen,’ antwoordt ze lachend.

 

Einde